29-03-2024 15:00

Kerkelijk Trynwâlden

Jan van der Zwaag

Aflevering 180-Maart 2024 staat online -> klik HIER voor deze aflevering

Aflevering (168)

Kerk en school (1)

Het onderwijs in vroegere tijden

Tegenwoordig hebben kerk en school maar weinig of zelf niets meer met elkaar te maken, maar vroeger was dit wel anders. Al heel vroeg, in de Katholieke tijd, werd het onderwijs aan de kinderen gegeven en bekostigd vanuit de Rooms-Katholieke Kerk. De katholieke kerken stelden destijds schoolmeesters aan en droegen ook de hieruit voortvloeiende kosten. Vaak bestond de schoolmeesterfunctie uit meerdere werkzaamheden, veelal waren ze ook koster of voorzanger en bovendien moesten ze vaak ook nog andere werkzaamheden voor de kerk verrichten. Ze werden meestal betaald uit de opbrengst van de landerijen en overige bezittingen. Nadat in 1580, het jaar van de Reformatie, de Rooms-Katholieke religie werd afgeschaft en men overging tot de Gereformeerde leer, de latere Hervormde Kerk, ging ook de verantwoording en bekostiging van het onderwijs over naar deze kerk. Kerk en school hebben eeuwenlang een eenheid gevormd. In vele dorpen, ook in de Trynwâlden stonden ze dan ook vaak dicht bij elkaar in de buurt. Zo stond de eerste school van Gytsjerk iets ten zuidoosten van de Martinuskerk en die van Oentsjerk aan het begin van de Wynzerdyk, op de plek van het huidige BOB-gebouw. De christelijke school in Oentsjerk stond vlak naast de Gereformeerde Kerk. Die van Aldtsjerk bevond zich tegenover de Pauluskerk, nu het pand van Galerie Bloemrijk Vertrouwen. De school van Wyns stond ten zuiden van de Vituskerk, zie de hier onderstaande foto uit ca. 1935. Over deze school volgt nu enige informatie uit het geschrift van ds. H. de Nie. Deze voormalige predikant van de Hervormde Gemeente Oenkerk-Giekerk-Wijns heeft in 1952 de historie van zijn gemeente vastgelegd.

de school van wyns

Het geschrift vermeldt dat in 1580 een zekere Harper Jarichzoon schoolmeester was in Wijns. Hij was door de kerk aangesteld en diende tevens als koster en voorzanger. Hij had vrij gebruik van enkele perceeltjes land. Voorts kreeg hij een klein bedrag in geld, ongeveer 12 goudguldens per jaar. In 1668 kreeg een onderwijzer jaarlijks 37 gulden. In 1796 wordt dit f 75,- , wel moet de schoolmeester dan ook het kerkhof onderhouden. Als tegemoetkoming in deze kostenpost komt de gemeente Tytsjerksteradiel op den duur wel over de brug met een klein schoolmeesterstraktement. De onderhoudskosten van school en onderwijzerswoning drukken echter steeds meer op de kerk. Ondanks dat de burgerlijke gemeente het onderwijzerstraktement al grotendeels voor haar rekening had genomen, beseft men dat de gebouwen eigenlijk ook naar de gemeente moeten overgaan. In 1869 wordt een overeenkomst met de gemeente gesloten. De gemeente krijgt dan de school en woning in eeuwigdurende erfpacht voor f 2,- per jaar. Als bijdrage in het onderhoud moest de kerk jaarlijks nog wel f 50,- aan de gemeente betalen. In 1888 doet de kerk geheel afstand van haar school en woning. Ze ontvangt hiervoor f 150,- en hoeft de jaarlijkse bijdrage van f 50,- niet meer te betalen. Dit was voor de kerk een voordelige transactie, want de school gaf alleen maar lasten, geen inkomsten. De vanouds kerkelijke school wordt dan voorgoed een openbare school, aldus ds. De Nie. 

Het schoolhuis met de school (rechts) omstreeks 1935 


Aflevering (169)

Kerk en school (2)

Uit het schoolverleden van Wyns 

In diverse bronnen vond ik enkele interessante artikelen over het vroegere onderwijs in Wyns. Hieruit blijkt dat de kerkvoogdij van Wyns in het verleden heel veel moeite moest doen om hun school in stand te houden en de schoolmeester te betalen. Zo was o.a. in 1794 een zekere Johannes Jelles Calsbeek hier schoolmeester. Zijn salaris was in die tijd bij lange na niet voldoende om van te leven en zodoende was hij genoodzaakt om er een verdienste naast te hebben. Zijn bekwaamheid als schoolmeester was niet groot, maar voor het dorp was hij een nuttig mens. Hij was namelijk doodgraver, barbier, belastingontvanger en ook nog schoenmaker! Het beroep schoenmaker was volgens hem goed te combineren met het schoolmeestersvak. Zomers werd er toch geen onderwijs gegeven en kon hij zich geheel wijden aan het schoenmakersvak. En ‘s winters, wanneer de school vol zat met kinderen, had een schoenmaker toch weinig werk. Wie liep er in de winter nou op schoenen? Welke boer ging 's winters op schoenen naar de markt? Welke vrouw ging dan met boter en eieren naar de stad ‘in ’t leer?’ En mocht het gebeuren dat een boerin bij winterdag, bijvoorbeeld voor een begrafenis haar schoenen hersteld moest hebben, dan liep ze gewoon naar de school en riep boven 't lawaai van de ’lerende’ kinderen uit: ’Master, set my hjir daliks in pear ballappen ûnder’. Hij zette de kinderen dan aan het werk, pakte zijn leest en gereedschap uit de hoek en tussen 't geroezemoes van de kinderen klonk daarna het matte geklop van de schoenmakershamer op 't harde leer. Zo sneed het mes aan twee kanten. 

Na de komst van de Schoolwet in 1806 veranderde deze situatie. In deze wet stond o.a.: De Onderwijzer zal gedurende elken Schooltijd, van het begin tot het einde toe, in zijne School moeten tegenwoordig zijn, zich met niets anders dan met onderwijzen mogen bezighouden en zonder redenen van noodzakelijkheid zich niet buiten zijne School begeven’. Meester Calsbeek vond dit zeer onbillijk. Als hij geen schoolmeester en schoenmaker tegelijk mocht zijn, wel, dan bleef hij schoenmaker en hij liet de school dan ook voor wat ze was. De pas benoemde schoolopziener ds. H. Nieubuur Ferf uit Bergum had al regelmatig opmerkingen gemaakt over de vreemde combinatie van werkzaamheden van deze onderwijzer in Wijns. Tijdens een schoolbezoek in maart 1816 ontdekte hij dat er de afgelopen winter in Wijns helemaal geen school was gehouden. Toch was Johannes Calsbeek op papier nog altijd ‘onderwijzer der jeugd te Wijns’. Van de kerkvoogdij had hij ook al een brief ontvangen met de klacht dat zij en ook de inwoners van Wijns blij zouden zijn als hij afgezet zou worden. Uiteindelijk wordt hij in september 1816 ontslagen, maar Wijns zat nu wel zonder schoolmeester en dat vlak voor de winter. Er moest snel een nieuwe onderwijzer komen. Als beloning wordt geboden: 75 gulden vast geld, een vrije woning, hof en tuintje, het hooigewas van het kerkhof, het doodgraversloon en het geld van de ca. 25 á 30 kinderen, die wekelijks een halve stuiver voor de dagschool betalen en 1 stuiver van de “buitenbuursters” die er ook kunnen komen. De Avondschool valt hier nog buiten. 


Het schilderachtige Wyns aan de Ee omstreeks 1915 


Aflevering (170)

Kerk en school (3) 

Uit het schoolverleden van Wyns (2)

In de vorige aflevering lazen we al dat de inwoners van Wyns in 1816, vlak voor het winterseizoen, zonder r zat en dat de kerkvoogdij snel op zoek moest naar een nieuwe kandidaat. Een moeilijke zaak, want wie wil nu voor een appel en een ei hun kinderen wat bijspijkeren. Grotere dorpen konden een schoolmeester veel beter belonen. De al eerder genoemde ds. Horatius Nieubuur Ferf uit Burgum (1776-1862) die in deze regio was aangesteld als schoolopziener (zie foto), deed echter zijn uiterste best om een geschikte meester voor dit kleine dorp te vinden. Zijn advies om voorlopig een tijdelijke leerkracht te benoemen vond een luisterend oor bij de autoriteiten van Wyns, ‘mar de nije master mat wol skuonmeitsje kinne, de âlde Jehannes Jelles wurdt minder’, zo gaven ze aan. Pas in februari 1817, de winter was al weer bijna voorbij, vond de schoolopziener uiteindelijk een jonge schoolmeester die mogelijk in aanmerking kwam. Deze jongeman was Evert Romkes de Haan, een ‘skuonmakkersfeint’ uit Snakkerburen die leerde voor meester en pas met lof de derde rang had behaald. Deze gaf aan het te willen proberen, maar eerst wilde hij de situatie in Wyns bekijken en kennis nemen van de school en de leerboeken enz. Samen met de schoolopziener ging hij naar Wyns om ter plekke een en ander in ogenschouw te nemen. Wat ze tijdens dit bezoek aantroffen viel hen behoorlijk tegen. 

een vervallen schoolgebouw

Ze troffen een laag, oud en vervallen schoolgebouwtje aan. Het schooltje was met riet gedekt, de vloer bestond uit leem en enkele vuile raampjes moesten 't licht doorlaten. Een grote schoorsteen, met daaronder een vuurplaat, domineerde in het vertrek. Enige planken op palen vormden de schrijftafels. Omdat de school de hele winter niet was gebruikt was het er koud en vochtig. De schoolopziener schudde zijn wijze hoofd en ook de jonge meester keek met ongeruste blikken om zich heen. Moest hij hier in dit hok elke dag dertig kinderen onderwijs geven? Nee, dit schooltje is niet geschikt voor het geven van onderwijs en is bovendien schadelijk voor de gezondheid, zo concludeerden ze. ‘We zullen de kerkvoogden meedelen dat het zo niet kan’, zeiden ze.

Slechts één kerkvoogd was bereikbaar. Ook werd de dorpstimmerman erbij gehaald en aan hem werd meegedeeld hoe een doelmatige school eruit behoorde te zien. Om de kerkenraad en kerkvoogden te overtuigen van de noodzakelijkheid van een nieuwe school schreef de schoolopziener hen een brief. Hierin geeft hij o.a. aan dat er een behoorlijke verandering moet plaatsvinden alvorens de nieuwe onderwijzer zijn post kan waarnemen. Het gebouw moet ook aan bepaalde eisen voldoen. Het moet rechthoekig worden, ramen hebben die genoeg licht doorlaten, goed verwarmd kunnen worden en ook voorzien zijn van schrijflessenaars en leerborden. Tevens moet de school alle meubelen krijgen die bij goed onderwijs nodig zijn. Hij schreef verder dat hij wel inziet dat zij waarschijnlijk bezwaar zullen maken tegen de kosten die dit alles vereist. Toch vraagt hij hen om meer geld te besteden in het belang en ontwikkeling van hun kinderen. Ze zijn het meer dan waard.

een ijverige schoolmeester

Zijn brief eindigde met de woorden: ‘Bedenk dat het schepselen van God zijn en dat ze geschapen zijn voor de eeuwigheid en dat ze de toekomende leden van uw maatschappij en gemeente zullen worden. Denk er serieus over na om een bijdrage te geven om het schoolgebouw zodanig te vernieuwen en de vereiste inrichting te geven zodat de nieuwe schoolmeester hier straks gebruik van kan maken.’ De kerkenraad en kerkvoogden volgen de adviezen van de schoolopziener op en zeggen hun medewerking toe. Het vervallen schoolgebouw wordt hersteld, van nieuwe meubelen voorzien en voor het onderwijs geschikt gemaakt. Ook het schoolhuis wordt opgeknapt. Net voor het winterseizoen is alles klaar en gaat het onderwijs in Wyns weer van start. 

Met grote ijver legt de jonge Evert Romkes zich toe op zijn nieuwe taak. Ook maakt en lapt hij schoenen wanneer men hem dat vraagt of opdraagt, maar zijn liefde gaat uit naar het onderwijs. Niet alleen binnen de schoolmuren doet hij zijn uiterste best om op gepaste en nuttige wijze de verstandelijke vermogens van de kinderen te ontwikkelen en hen op te leiden tot de ‘christelijke en maatschappelijke deugden’, hij legt zich ook toe op zijn eigen ontwikkeling. De stemgerechtigde ingezetenen zijn erg gesteld op hun jonge meester ‘die lesgeeft dat het een lust is en schoenen flikt, zo handig en netjes, dat 't werk van den oude Calsbeek er geheel bij weg valt.’ In oktober 1817 krijgt hij dan ook zijn vaste aanstelling. Maar zijn inkomsten als onderwijzer waren echter veel te weinig. Hier kon hij niet van rondkomen. De stemgerechtigden zagen dat ook in en via een vrijwillige bijdrage werd hem nog f 60 toegezegd. 


Aflevering (171)

Kerk en school (4)

Uit het schoolverleden van Wyns (3)

De in de vorige aflevering genoemde meester Evert Romkes de Haan vertrekt in augustus 1819 naar een beter betaalde baan in Wirdum. Na zijn vertrek wordt er in Wyns een tijdelijke meester benoemd, namelijk Anske Koopmans. Omdat deze jongeman van zijn karige beloning niet kan rondkomen krijgt hij na vier jaar ‘aanhouden’ een toeslag van de Grietenij en een kleine loonsverhoging van de kerk. Hij krijgt in 1826 een vaste aanstelling, maar omdat het schoolhuis onbewoonbaar was geworden en hij niet langer wilde werken in een ‘ondoelmatige en ongezonde school’, vertrekt hij in 1829 naar Oudebildtzijl. Gelukkig dient zich direct een jonge schoolmeester aan om die post voorlopig waar te nemen. Deze Ritske Tjeerds Velstra had als 16-jarige knaap de acte van de vierde rang behaald. Daarom werd hij bevoegd geacht om zelfstandig onderwijzer te worden in een school van de laagste rang. Volgens de wet behoorde hij tot hen die in de ‘regel van drie’ - het lezen, schrijven en rekenen - tamelijk bedreven zijn en tot het geven van onderwijs enige aanleg hebben. Deze kennis was hem goed bijgebracht. De schoolopziener ds. Nieubuur Ferf vond dit dan ook een goede reden om de jonge Velstra tijdelijk met de school van Wyns te belasten. Hij stond de eerste jaren nog wel onder ‘opzigt’ van de schoolopziener, maar nadat hij in 1830 zijn 3e rang had behaald kreeg hij een vaste aanstelling. Deze meester kon toen ook in Oentsjerk aan de slag, maar hij bleef liever in Wyns, alhoewel Oentsjerk meer salaris bood. Toch kiest hij in 1833 voor een beter betaalde baan bij de school van Lekkum.

dalend aantal leerlingen

Na diens vertrek komt hier een zekere Klaas de Jong, een ondermeester uit Oostermeer. In 1839 solliciteert deze naar Suwâld, maar vlak voor het vergelijkend examen trok hij zich terug. Als reden gaf hij op dat hij zich bij nader inzien te weinig kon verbeteren. Ook wilde hij gehoor geven aan het verzoek van de inwoners van Wijns om bij hen te blijven. En hij heeft woord gehouden, hij bleef aan de school verbonden tot aan pensionering in 1875. Na hem heeft Wyns natuurlijk wel meer meesters gehad, maar die worden in dit artikel niet meegenomen. Wel nog enkele bijzonderheden, o.a. het feit dat er in 1836 een nieuwe school en onderwijzerswoning werd gebouwd. Dit kostte de kerk 1350 gulden. De school en ook de woning, die in 1883 nog werden verbouwd, kwamen in 1888 geheel in handen van de gemeente Tytsjerksteradiel. Daarmee werd het volledig een openbare school. In 1907 waren er 40 leerlingen en kwam er een tweede lokaal bij. In 1956 wordt de inmiddels 120 jaar oude school vervangen door een nieuw gebouw aan de oostkant van het dorp. De oude school en ook het schoolhuis (zie foto’s) zijn daarna afgebroken. De school van Wyns die in 1952 nog ruim 50 leerlingen telde en in 1987 nog 29 schoolkinderen had, heeft vanwege het steeds dalend leerlingenaantal nog vele jaren in de gevarenzone gezeten. De school wordt uiteindelijk in 2008 opgeheven. Ze telde nog maar 12 leerlingen. De ondergrens voor het voortbestaan was minimaal 23 leerlingen.

De eerste 2 foto's van de oude school dateren uit ca. 1955, de 3e foto van de nieuwe school is uit 2001


Aflevering 172

Kerk en school (5)

Het vroegere onderwijs in Gytsjerk (1)

In de eerste eeuwen na de Reformatie konden de meeste schoolmeesters maar moeilijk rondkomen van het karige loon dat ze van de kerk toebedeeld kregen. Dit was niet alleen zo in het kleine dorp Wyns, zoals we in de vorige afleveringen hebben kunnen lezen, maar gold eveneens voor de eerste schoolmeesters in de andere dorpen van de Trynwâlden. Overigens hadden de meesters in de iets grotere dorpen het wel ietsje ruimer, hier gingen meer kinderen naar school en kwam er dus meer schoolgeld binnen. Hierbij kunnen we ook aantekenen dat er in die tijd geen leerplicht bestond en dat kinderen uit arbeidersgezinnen gewoonlijk niet naar school gingen. Schoolmeesters waren in die tijd wel genoodzaakt om naast hun baan als schoolmeester er een baantje bij te hebben. De eerste schoolmeesters in Gytsjerk waren tevens boer. Dit dorp heeft sinds de Reformatie natuurlijk verscheidene schoolmeesters gehad. Hun namen en bijzonderheden zijn in diverse boeken en geschriften vermeld, o.a. in de publicaties van Hartman Sannes uit Gytsjerk.

In deze serie worden echter alleen de (hoofd)meesters genoemd waarbij enkele interessante feiten of bijzonderheden worden vermeld. Zo valt er o.a. kort na de Reformatie in 1580 te lezen dat de eerste schoolmeester van Gytsjerk Sipke Sigersz heette. Hij blijkt niet alleen schoolmeester te zijn, maar ook boer. Hij gebruikte het schoolhuis en huurde 10 pondemaat mieden (grasland voor hooiwinning), 2 pdm bouwland en een fenne (weiland vaak dicht bij boerderij) van 3 koegangen (1 koegang: genoeg voor het weiden van 1 koe, ca. 2 pdm).Daarvoor betaalde hij jaarlijks 10 gld huur aan de kerk en gaf hij zijn diensten als schoolmeester. Omdat hij alleen in de winterperiode les gaf - het was een winterschool - kon hij zomers volop bezig zijn met zijn ‘boerderij’.

Na meester Sigersz zijn er natuurlijk meerdere schoolmeesters geweest, maar pas in 1723 komen we weer iemand tegen met een bijzonder ‘verhaal’. In dat jaar is een zekere Jan Pijters hier schoolmeester en boer. Als beloning voor zijn ‘kerkedienst’ heeft hij 2 scharren land van de ‘Armenfenne’ in gebruik, ook hij huurt hij er nog 1 schar (ca, 2 pdm) bij. Tevens fungeert hij als oproeper bij de jaarlijkse ‘miedverhuringen’. Voor het wieden van het kerkepad, het ‘besemen’ van de toren en het luiden en oliën van de klok beurt hij jaarlijks 3 gld. Voor zijn schooldienst betaald de kerk 100 gld per jaar. In 1741 wordt het schoolhuis opgeknapt en opnieuw gedekt met riet en ‘sloeck’. Meester Pijters is hier tot aan zijn overlijden in 1751 in dienst geweest.

Zijn opvolger is Ludser Elyses uit Ryptsjerk. Deze meester had een traktement van 100 gld. per jaar. Hij huurt enige percelen land en was dus ook boer. Tevens verdient hij er af en toe wat bij met het opperen en verven van het schoolhuis, het wieden van het kerkpad, het ‘scheren’ van de heggen rond de kerk, het klokluiden en met de jaarlijkse schoonmaak van de kerk. Hij is ook vele jaren boekhouder geweest van de kerkvoogdij. In 1757 bouwt hij een hooiberg bij het schoolhuis, de kerk schiet hem daarbij 35 gld voor, tegen een jaarlijkse rente van 1 gld. In 1769 neemt de kerk zijn hooiberg over, het onderhoud blijft nog wel ten laste van de schoolmeester. Ludser Elyses is hier tot aan zijn overlijden in 1791 in dienst geweest. Hij heeft zich 40 jaar ingezet voor het onderwijs in Gytsjerk. De school stond in die tijd vlakbij de kerk, iets ten zuidoosten daarvan. De bebouwing rond de Gytsjerksterhoeke vormde vroeger de oude kern van het dorp.

We zien hier het oostelijke deel van de Gytsjerksterhoeke, getekend naar de situatie in 1822. Vanuit de zuidoosthoek, nabij de Singel, liep een pad naar de school en de kerk. Dit pad sloot aan op het westelijke deel van de Canterlandseweg en had tevens verbinding met een pad dat in noordoostelijke richting uitkwam bij de Rinia van Nautaweg. Het hier nog ontbrekende deel van de Canterlandseweg (stippellijn) is in 1868 aangelegd.
De Gytsjerksterhoeke (aangegeven als Hoek) vormde in die tijd een belangrijke verbinding tussen de Murksbrug en het dorp. Nr. 542 geeft de vroegere pastorieplaats aan, nu Miedema Riethandel.

Tekening (niet op schaal) uit ‘Inventaris Pastoralia der N.H. Gemeente Giekerk-Oenkerk-Wijns’, door ds. H. de Nie.


Aflevering 173

Kerk en school (6)

Het vroegere onderwijs in Gytsjerk (2)

Na een periode van enkele tijdelijke meesters komen we in 1797 een zekere Marten Harmens Holwerda hier tegen als schoolmeester. Over hem is veel geschreven. Naast zijn vast loon als schoolmeester haalt hij zijn inkomsten uit de verhuur van het ‘schoolland’. Hij was dus geen boer, de oude en vervallen hooiberg werd in 1798 dan ook afgebroken. Deze meester was zomers timmerman, en in de wintermaanden stond hij voor de klas. Zijn lesgeven stelde echter niet veel voor, hij maakte er weinig werk van. Dit ging jarenlang zo door, tot grote ergernis van de schoolopziener ds. Nieubuur Ferf, die alle moeite om hem tot een beter inzicht te brengen, helaas tevergeefs. ‘De man is welwillend, maar onkundig en ongeschikt’, zo rapporteert hij in 1818. Pas in november 1822 worden er maatregelen getroffen, Holwerda is hier dan intussen al 25 jaar ‘meester’. De Provinciale Commissie voor Onderwijs legt hem in dat jaar een lesverbod op. Hij wordt gedwongen om het onderwijs over te laten aan de ondermeester Paulus Berends van der Meer. Zelf moet hij deze jongeman maandelijks 2 gld betalen en kost en inwoning verschaffen. De sluwe meester Holwerda wist echter de ouders tegen de ondermeester op te zetten, het gevolg was dat ze hun kinderen niet meer naar school stuurden. De ondermeester zocht een beter onderkomen, hij werd tijdelijk aangesteld in de vacante school van Oentsjerk. Na hem zijn hier nog meerdere ondermeesters geweest, elke winterperiode komt er weer een andere, doch niemand kon met meester Holwerda overweg. Hij beknibbelde ook steeds op de 2 gld die hij aan hen moest uitkeren, maar de schoolopziener was waakzaam en zorgde er voor dat ze betaald werden. Ook was er sprake van drankmisbruik. Het onderzoek wees uit dat de beschuldiging maar al te waar was.

Intussen beurde meester Holwerda jaarlijks nog ongeveer 165 gld uit de verhuur van zijn schoolland. Ook kreeg hij nog altijd 100 gld. van de kerk en elke winter 60 cent schoolgeld per kind. De school was nog steeds een winterschool. De schoolopziener had een grote hekel aan de zogenaamde ‘winterscholen’, hij wilde dit veranderen, Steeds weer stelde hij pogingen in het werk om het onderwijs gedurende het hele jaar door te geven. Het was grotendeels een geldkwestie, maar hij kreeg geen medewerking van de Kerkvoogdij. Deze situatie sleept zo nog jaren voort. Ook met de meester blijft het een lange lijdensweg. Ondanks het persoonlijk contact en de vele briefwisselingen gaat meester Holwerda hardnekkig door met zijn onaanvaardbaar gedrag. Hij wilde niet meewerken aan verbeteringen.

Een nieuwe school bij de kerk

Ondanks dat hem in 1822 een lesverbod was opgelegd, was hij nog steeds niet officieel ontslagen. Blijkbaar was niemand bevoegd om hem te ontslaan. Na jaren van pressie en veel overleg met de Provinciale Schoolcommissie krijgt de schoolopziener het uiteindelijk zover dat hij op 1 januari 1836 afstand doet van zijn post. Echter wel met de toezegging dat hij tot aan zijn overlijden jaarlijks 100 gld. pensioen krijgt. Sipke Deddes Wijbenga, die de school de laatste 4 winters als ondermeester had waargenomen, neemt daarna het onderwijs voor enkele maanden over. Op 1 juli 1836 wordt Jan Teakes Jansma benoemd als hoofdmeester. Het vervallen schoolgebouw was intussen op kosten van de kerk vervangen door een nieuwe school. Vanaf die tijd is het ook geen winterschool meer, maar wordt er het hele jaar door school gehouden, behalve in de vakantieperiode. Gytsjerk was in deze regio het laatste dorp waar de kinderen alleen ‘s winters naar school gingen. Het traktement was in die tijd 100 gld. van de kerk, 50 gld. van de Grietenij en de opbrengst van bijna 3 bunder land. Daarbij nog het schoolgeld van de ca. 40 leerlingen à 30 cent per kwartaal. Tevens vrij wonen en een tuin. De schoolwoning zag er overigens slecht uit, deze was in tegenstelling tot de school niet vernieuwd. Dit was dan ook mede de reden dat meester Jansma hier na ruim 3 jaar weer vertrekt. Zijn plek wordt ingenomen door de eerder genoemde ondermeester Sipke Deddes Wijbenga. Deze meester, die inmiddels zijn 2e rang had behaald, aanvaardde op 1 december 1839 zijn ambt als hoofdmeester. Nog altijd was het klokluiden verbonden aan zijn ambt. In de zomer van 1846 gingen er 40 kinderen naar school, in de winter lag dit aantal op ongeveer 50. Meester Sipke Wijbenga overleed in 1861. Hij is maar 48 jaar oud geworden.

Op 1 januari 1862 wordt Jacob Pieters de Vries, een (hulp)onderwijzer uit Dokkum, benoemd tot ‘Onderwijzer der Jeugd’ te Gytsjerk. Omdat de bebouwing, mede door de nieuw aangelegde ‘kunstweg’ door de Trynwâlden, veel meer was opgeschoven naar het centrum van het dorp wilde de kerkvoogdij ook de school en woning hierheen verplaatsen. De afbraak, verhuizing en wederopbouw vond plaats in 1863. Het schoolhuis en de in 1870 nog iets vergrootte school, beide nog door de kerk gebouwd, worden in 1887 volledig eigendom van de gemeente Tytsjerksteradiel. De gemeente betaalt dan ook alle traktementen. De kerkvoogdij was nu van alle lasten af en daardoor werd het volledig een openbare school.

De bovenste advertentie gaat nog over de bouw van een nieuwe school bij de kerk in 1836. Het tweede bericht uit 1863 slaat op de verplaatsing van deze school en schoolwoning en de herbouw in het centrum, vlakbij de Viersprong. Deze ‘nieuwbouw’ is daaronder te zien op de bijgaande foto uit ca. 1909. Dit schoolgebouw dat daarna nog meerdere keren is verbouwd, heeft nog gefunctioneerd tot 1971. In dat jaar wordt de nieuwe OLS ‘Thrimwalda’ geopend. De oude school is daarna nog tot september 1977 gebruikt als huisvesting voor het Chr. onderwijs. De school en onderwijzerswoning zijn later afgebroken en het vrijkomende terrein is tegenwoordig in gebruik als winkelcentrum en parkeerplaats. ‘Tiden hawwe tiden’.

Aanvulling hierop:


Onlangs vond ik nog enkele aanvullingen over het vroegere onderwijs in Gytsjerk. In het bovengenoemde artikel stond te lezen dat de weerbarstige en niet meer te handhaven hoofdmeester Marten Harmens Holwerda pas in 1835 met zijn ontslag akkoord ging na de toezegging van een levenslang pensioen van jaarlijks 100 gld. Het blijkt dat dit pensioen in 1836 door de Gedeputeerde Staten werd verhoogd naar 150 gld. Verder vond ik in een van de gemeentearchieven (Archief Eilers) nog wat meer informatie over de school die in 1836 nog bij de kerk werd gebouwd. Hierin stond dat de inwoners van Gytsjerk de nieuwe school veel liever in het centrum hadden willen hebben. Het blijkt dat ze al in 1835 een verzoek hadden ingediend bij de overheidsinstanties om de nieuwe school niet weer bij de kerk te bouwen, op de plek van de oude, maar meer in het midden van het dorp. Dit verzoek werd echter door de Gouverneur Staatsraad van Friesland afgewezen, dus is de nieuwe school alsnog bij de kerk gebouwd, op de plek die toen eigenlijk al (te ver) buiten de bebouwde kom lag. In 1863 is deze nog vrij nieuwe school, evenals de  schoolwoning, alsnog verhuisd. Beide zijn afgebroken en herbouwd in het centrum, vlakbij de Viersprong. De kerkvoogdij had hier een perceel grond ter beschikking gekregen van de gemeente.


Aflevering 174

Kerk en school (7)

Het vroegere onderwijs in Oentsjerk (1)

Nadat in 1580 de Hervormde leer officieel was ingevoerd moesten er nieuwe predikanten en schoolmeesters worden benoemd. Ook de ingezetenen van Oenkerk ‘begeerden’ een schoolmeester. Wanneer die precies is gekomen is niet bekend, maar in 1600 is wordt een zekere Jelle Sjoerds hier genoemd als schoolmeester, hij was tevens voorzanger en klokluider. Deze man meende echter, dat zijn naam voor hem als ‘kerk- en schooldienaar’ veel te dagelijks was en daarom noemde hij zich Gellius Sixti, naar het gebruik van de Roomse pastoors die hun namen lieten omzetten in het Latijns. Vermoedelijk was deze Gellius Sixti een afgedankte pastoor die na de Hervorming een baantje kreeg als schoolmeester. Blijkbaar is hij in zijn hart Rooms gebleven, want in 1602 weigert hij de Nederlandsche Geloofsbelijdenis te ondertekenen en wordt hij ontslagen. Zijn directe opvolger is niet bekend, maar in 1630 is ene Claes Claesen hier schoolmeester. Van de Kerkvoogdij krijgt deze meester 80 schoolpenningen, bestaande uit 30 of 40 cent per kind / per kwartaal, verder vrij wonen (onder één dak met de school) en een tuin.

Meester Claes was tevens ‘dorpsrechter’, hij moest de vrede onder de ingezetenen bewaren, boodschappen van de Grietman aan de dorpsautoriteiten overbrengen en aanwezig zijn bij stemmingen in de kerk of in het dorp. Deze bijbaantjes leverden natuurlijk iets extra’s op, maar zijn post als dorpsontvanger, waarvan hij 1% ontving, bracht echter veel meer op. In december 1667 overleed meester Claes Claesens, zijn opvolger werd Abe Tiercks. Deze vertrok in 1671 naar Cornjum, ene Jelle Theunis volgde hem op. Deze schoolmeester, die eveneens dorpsrechter en ontvanger was, heeft hier ongeveer 35 jaar gediend. In 1707 werd Jan Sijdzes Hemrica hier benoemd. Ook deze meester was dorpsrechter en ontvanger. Daarnaast moest hij klokluiden, de torenklok smeren en het kerkpad wieden. Meester Hemrica was blijkbaar ook boer, hij had de ‘kerkefenne’ en het schoolland zelf in gebruik. Hij overleed in 1733 op 45 jarige leeftijd.

Zijn 20-jarige zoon Pytter Jans Hemrica, die hem in 1733 opvolgt, is tot aan zijn dood in 1786 aan de school verbonden geweest, 53 jaar lang. Diens opvolger, Louw Gerbens Laurman (1787-1804), was hier evenals zijn voorgangers dorpsrechter en belastingontvanger. Na hem kwam Wessel Sjoerds Nieuwenhuis. Over deze meester is veel geschreven. Hij blijkt goed te verdienen, zo kreeg hij o.a. in 1817 als schoolmeester f 75 van de kerk en aan schoolpenningen ongeveer f 60. Hij verhuurde het schoolland voor f 90 en als belastingontvanger ontving hij maar liefst f 600. Zijn baan als ontvanger nam veel tijd in beslag, hij kwam maar zelden meer in school. Het schoolwerk werd grotendeels gedaan door twee ondermeesters, die hij overigens zelf betaalde. Hij was een man van aanzien, maar werd ook gevreesd in het dorp. Hij zat de boeren achter de broek wanneer ze probeerden een varken te slachten zonder accijns te betalen en controleerde de molenaar die niet mocht malen zonder belasting te heffen van de boeren. En, wanneer hij onverwachts aan school verscheen, dan trilde iedereen, zowel de leerlingen als ondermeesters. Hij zag het als zijn taak om de tucht in school te handhaven.

De schoolopziener Nieubuur Ferf tekende na een schoolbezoek in 1816 het volgende op: ‘In deze school is alles à ten militaire, opstandelingen werden gestraft, luiaards krachtdadig aangespoord tot ijver en oplettendheid’. Deze toestand hield stand eind 1822 toen deze onsympathieke schoolmeester werd benoemd tot Rijksontvanger in Ternaard. Omdat de ondermeesters niet in staat werden geacht de school zelfstandig waar te nemen, droeg schoolopziener Ferf de leiding tijdelijk op aan ‘den kundigen en braven onderwijzer’ Paulus Berends van der Meer. Deze 18-jarige jongeman, die al een poosje als ondermeester had gediend in Gytsjerk, kreeg echter geen vaste aanstelling. De stemgerechtigden (boeren) wilden liever een andere, dus verscheen in september 1823 de onderstaande advertentie in de krant.

Aflevering 175

Kerk en school (8)

Het vroegere onderwijs in Oentsjerk (2)

In het najaar van 1823 had de benoeming van een nieuwe schoolmeester in Oenkerk heel wat voeten in de aarde. Dit kwam grotendeels door de slechte verstandhouding tussen de dorpsingezetenen, het grietenijbestuur en de schoolopziener. De kerkvoogdij had nog wel enige invloed, maar had vanwege een wetswijziging alleen nog stemrecht door de benoeming van 4 gecommitteerden. Volgens de dorpsingezetenen had het grietenijbestuur bij de benoeming van een schoolmeester te veel inbreng. Ook waren ze het niet eens met het besluit dat het voorafgaande vergelijkend onderzoek moest plaatsvinden in het grietenijhuis, dit in tegenstelling tot eerdere tijden. Sommige boeren herinnerden zich de gezellige benoemingen van eerdere schoolmeesters. Er werd toen door de schoolopziener, in de dorpsherberg een vergelijkend examen afgenomen, in tegenwoordigheid van iedereen die belang stelde. Ook moesten de kandidaten in de kerk hun zangkunst demonstreren. Dat was voor hen vaak het interessantste deel van het examen, deze ‘kerkzingerij’ was een heel feest. In Oentsjerk vond men dan ook dat deze vacature weer op die manier moest worden ingevuld. Maar er waren intussen Rijkswetten uitgevaardigd en schoolopziener Ferf was aangewezen om die te handhaven. Ze begrepen dan ook wel dat een gezellig onderonsje er deze keer niet in zat.

Zoals in de vorige aflevering geplaatste advertentie al vermeldde vond het vergelijkend examen plaats op 16 september 1823 in het grietenijhuis (gemeentehuis) te Bergum, tegelijk met de benoeming van een onderwijzer voor Hardegarijp. Hierbij waren aanwezig schoolopziener Ferf, die het examen moest afnemen, het dagelijks bestuur van de grietenij en de gekozen gecommitteerden uit Oenkerk en Hardegarijp. Deze delegatie moest na het vergelijkend examen een keuze maken. In die tijd was er een overschot aan meesters, vandaar dat er maar liefst 23 sollicitanten waren, allemaal jongemannen. Vooraf kwam de schoolopziener - hij wist wat de afgevaardigde boeren uit Oenkerk in hun schild voerden - met een verklaring dat hij niet verantwoordelijk wilde zijn voor een ‘verkeerde’ keuze die eventueel na afloop van het examen gemaakt zou kunnen worden. Daarna werden er grote vellen papier uitgedeeld waarop de sollicitanten konden ‘schoonschrijven’, sommen en een opstel moesten maken. Ook moesten ze examen doen in aardrijkskunde en geschiedenis, vooral Bijbelse geschiedenis. Tevens moesten ze voorlezen in proza en rijm. Ja, voorlézen, dat konden ze, met luide stem en lange uithalen droegen ze de gedichten voor, tot vermaak van de aanwezigen.

Oenkerk maakt haar eigen keuze
Intussen maakte de schoolopziener aantekeningen van zijn bevindingen en hun kundigheden. Na het examen kwamen de afgevaardigden overeen dat men uit alle kandidaten een nominatie van enkele personen zouden maken, en dat Hardegarijp daaruit de eerste en Oenkerk de tweede keus zou hebben. Dit liep voor Hardegarijp goed af, hun onderwijzer werd met algemene stemmen gekozen. Daarna kwam de beurt aan Oenkerk. Het grietenijbestuur en de schoolopziener meenden dat de gecommitteerden nu uit de overige genomineerde kandidaten moesten kiezen, maar dat was een misrekening. De boeren begonnen hun stem te verheffen en verklaarden daaruit geen keuze te willen doen. Zij wilden de nominatie met enkele andere sollicitanten aanvullen. Na lang debatteren, het was inmiddels al middernacht, viel hun keuze uiteindelijk op de jonge Abe Jans Sijbenga. Hoewel de schoolopziener aangaf dat er bekwamere en geschiktere sollicitanten waren, bleven ze bij hun keuze. Meester Sijbenga begon op 1 januari 1824 aan zijn taak. Hij heeft echter niet lang kunnen genieten van zijn zwaarbevochten zege. Hij stierf 2 jaar later aan de gevolgen van een zeer besmettelijke ziekte die in die tijd rondwaarde en die honderden doden heeft gekost. Hij was nog maar 21 jaar oud. Zijn tijdelijke voorganger, Paulus Berends van der Meer, overleed in 1828 op 26-jarige leeftijd.

Dat het overlijden van jonge mensen ook in die tijd veel verdriet met zich meebracht kunnen we lezen in de onderstaande krantenberichten. De in Friens wonende ouders van Abe Sijbenga verwoordden dit o.a. in het overlijdensbericht: ‘Hedenmorgen ontsliep tot onze bittere droefheid, onze geliefde jongste zoon, ABE, in leven onderwijzer te Oenkerk, in den bloeijenden leeftijd van ruim 21 jaren. Eene kortstondige, maar smartelijke ongesteldheid, maakte een einde aan zijn nuttig en voor ons zoo dierbaar leven, en tevens aan de schoonste hoop die wij koesterden, van eens op den avond onzes levens, de zoetste vreugd aan hem te zullen beleven. Met betraande oogen staren wij den afgestorven lieveling na, doch vinden we ons opgebeurd door het bemoedigend uitzigt, dat de dood als eene vriendelijke bode hem slechts deed insluimeren, om hem in zaliger oorden des vredes weder vrolijk te doen ontwaken.‘

Het Grietenijbestuur, de ingezetenen van Oenkerk en de schoolopziener omschreven dit overlijden als volgt: ‘Op den 1 Februarij 1826 is alhier tot groote droefheid van alle ingezetenen en vooral der schooljeugd, overleden Abe Sijbenga, Onderwijzer alhier, in den jeugdigen ouderdom van 21 jaren.’

Na het overlijden van deze jonge meester nam een zekere Sipke Sjoerds Visser de school enige maanden waar. In juli 1826 deed de nieuw benoemde onderwijzer Klaas Bertus Luiting zijn intrede. Deze man had echter heimwee naar zijn geboortestreek en vertrok op 1 mei 1830 naar Wijnjeterp. Na enkele perioden van tijdelijke onderwijzers werd nu definitief voorzien in de nog steeds openstaande vacature. Na een vergelijkend onderzoek werd Thomas Johannes van der Bij gekozen. Op 1 januari 1833 begon hij aan zijn taak, echter wel in een vervallen schoolgebouw. Drie jaar later, in 1836, werd er een nieuwe school gebouwd. Er waren toen 136 leerlingen. Door toename van het leerlingenaantal werd de school in 1869 vergroot.

Meester van der Bij heeft hier vele jaren gestaan, in 1870 krijgt hij een pensioentje van f 325. Na hem wordt Doede Heines Klopstra benoemd tot hoofdmeester, koster en organist. Deze is in 1873 overleden, nog maar 33 jaar oud. Hij werd opgevolgd door Hendrik Oosterling, deze hoofdmeester bleef hier tot aan zijn pensionering in 1909. De gemeente Tietjerksteradeel die in 1885 al een nieuw schoolhuis had laten bouwen werd in 1888, voor het symbolische bedrag van f 100,-, ook eigenaar van de school. De kerk was daarna van alle lasten af en vanaf die tijd werd het volledig een Openbare school.

Op de bovenste foto (ca. 1913) zijn de oude school
en onderwijzerswoning mooi in beeld gebracht.
Deze aan de Wynzerdyk staande Openbare Lagere
School is in 1934 opgeheven en van 1938 tot 1963
in gebruik geweest als landbouwhuishoudschool.
Het pand brandde in december 1946 gedeeltelijk af
maar werd in 1948 weer herbouwd.
Vanaf 1963 is het gebouw gebruikt door de
Praktijkschool voor de Veehouderij en het Weidebedrijf.
Sinds 1974 is het een jeugdcentrum,
het tegenwoordige BOB-gebouw. De plek van het
afgebroken schoolhuis werd ingericht als parkeerruimte.
De foto dateert uit 1972.

Aflevering 176

Kerk en school (9)

De vroegere schoolmeesters van Aldtsjerk (1)

Thijs Peters is de eerste schoolmeester die kort na de Reformatie in 1580 in Aldtsjerk wordt genoemd. ‘He schickt hem na de Reformatie end heeft jarlix 8 goudguldens van de Patroon (de kerk) gehat’, zo schreef de historicus Hartman Sannes uit Gytsjerk in zijn krantenartikelen over ‘De schoolmeesters in Tietjerksteradeel’ (1948/’50). Zijn artikelen dienen in deze serie dan ook grotendeels als bron. De genoemde Thijs Peters is ook boer, hij gebruikt de ‘costerielanden’, 7½ pdm miedland en 2 koegangen pastorieland. Over zijn verdere loopbaan is niets te vinden. Wel is bekend dat Johannes Joachimi Stellingwerff hier in september 1611 schoolmeester is. Hij werd in oktober 1617 opgevolgd door Frederick Duckes. Deze man, die tevens als notaris en dorpsrechter optreedt, kiest voor een Latijnse naam en noemt zich Fredericus Doconis Finia. Diens bijbanen nemen blijkbaar (te) veel tijd in beslag, want hij doet afstand als schoolmeester en gaat door als notaris. In 1640 is Bennert Ruerdts hier schoolmeester. Zijn traktement bedroeg 20 gld per jaar en 3 gld voor het uitschrijven van kerkrekeningen. Hij overleed al in eind 1642, zijn weduwe krijgt nog 30 gld als ‘vereringe’.

In mei van 1643 komt Buwe Aetisz hier als schoolmeester. Een zekere Douwe Wijtzes krijgt 3 gld en 16 stuivers omdat hij ‘met sijn schuyt onsen Schoolmeester met syn wijff ende huysraden alhier heeft gehaelt.’De schoolwoning wordt dan vertimmerd en de ‘scholebergh’ (hooiberg) wordt met nieuw ‘sluyck’ gedekt. Deze meester was tevens boer, hij gebruikte het schoolland en het kosterijland. Zijn traktement was 23 gld per jaar, daarbij kwamen nog de schoolpenningen van de leerlingen. Sinds de totstandkoming van de kerkelijke combinatie Oudkerk-Roodkerk - ontstaan rond 1649 - gingen de kinderen uit Roodkerk hier ook naar school. In 1646 kwam er een orgel in de kerk. Kosten ruim 1000 gld. Het blijkt dat meester Buwe Aetes dit orgel bespeelde. Zijn traktement werd hierdoor verhoogd tot 35 gld. In 1656 overleed meester Buwe. De ontstane vacature werd tijdelijk opgevuld door anderen. Op 23 juli 1657 werd door de stemgerechtigde landeigenaren ‘eenparig’ tot schoolmeester en organist benoemd Gjelt Bruijns, een vrijgezel uit Oudkerk. Zijn beloning en condities waren vergelijkbaar met die van zijn voorganger. Het is niet bekend wanneer de loopbaan van meester Gjelt is beëindigd, maar in 1668 wordt Rienck Hettesz hier genoemd als schooldienaar, organist en klokluider. Deze meester is in 1673 overleden. Zijn weduwe, Geeske Jacobs, die kort na zijn overlijden nog een zoon krijgt, ontvangt nog een achterstallig traktement en een ‘vereringe’ van 34 gld.

Eind 1673 wordt hij opgevolgd door meester Claes Hendricks Mellema uit Suawoude. Naast zijn baan als schoolmeester en organist moest hij de kerk bezemen, dweilen, ‘hemelen en witkalken’. Ook was hij boer. Hij gebruikte het schoolland en huurde er nog wat bij van de kerk. Zijn traktement werd in 1680 verhoogd naar 56 gld per jaar. Als bijzonderheid kan worden vermeld dat deze meester voor het jaar 1678 een Oudkerker Almanak heeft geschreven. Hij heeft hier 20 jaar gediend als schoolmeester, hij overleed in 1693 op 43-jarige leeftijd. Zijn weduwe die kort na zijn dood nog een dochter liet dopen, is tot haar dood in 1744 ten laste gebleven van de kerk. Haar nagelaten ‘huisboedeltje’ werd door de kerk verkocht. In de herfst van 1693 wordt mr. Claes Jans Swart uit Wartena hier benoemd als schoolmeester, organist en koster. Zijn traktement was even hoog als dat van de vorige meester, wel krijgt hij nog 10 gld extra voor het onderhoud van de klokken. In 1710 werd het schoolhuis vertimmerd, ook komen er dakpannen op. Meester Swart beurt dan 20 gld voor het ‘opperen’. Hij overlijdt in 1723 op 53-jarige leeftijd. Zijn weduwe blijft tot haar dood in 1747 ten laste van de kerk, evenals de weduwe van de vorige meester.  

In mei 1723 begint Benjamin Jans Stellingwerf hier als schoolmeester, tevens is hij koster en organist in de kerk (zie pentekening uit 1723).Deze meester heeft de school en ook de kerk 57 jaar gediend, begin 1780 is hij overleden. Hij was toen 75 jaar oud en sinds 1767 weduwnaar. De LC kondigde de verkoop van zijn nagelaten bezittingen aan: Op Donderdag den 27 January 1780 zal men ten Sterfhuise van B. Stellingwerf, in leven Schoolmeester en Orgenist te Oudkerk, by Boelgoed by gereed gelt verkopen, allerhande huisgeraden en inboedel. Linnen, Wollen, Tin, Coper en Yserwerk, Bedden en Bedskleren, als mede een Clave Cimbel. Het Boelgoed zal beginnen 's morgens te 9 uur.

Jan van der Zwaag  

Aflevering (177)

Kerk en school (10)

De vroegere schoolmeesters van Aldtsjerk (2)

Na het overlijden van meester Stellingwerf in 1780 is de school 4 maanden vacant geweest. Het onderwijs werd tijdelijk overgenomen door een ondermeester, en een zekere Willem Jacobs nam de kerkelijke verplichtingen voor zijn rekening. Diens beloning was 75 ct. per week. In die periode is ook het schoolhuis opgeknapt. In mei 1780 begint de uit Wierum afkomstige Hendrik Jans Siccama hier aan zijn taak als meester en organist. Hij trouwde op 14 mei 1780 in de kerk van Oudkerk met Aedske Posthuma uit Westergeest. Naast zijn school- en kerkelijke taken, was hij ook nog boer. Hij gebruikt het schoolland en huurt er in 1787 zelfs nog een ‘kerkeplaats’ met watermolen bij. Dit voor een jaarlijkse huur van 210 gld. Hij blijkt echter meer boer te zijn dan schoolmeester. In 1796 geeft deze meester de school dan ook op, hij wordt zelfstandig boer in Oudwoude. Op 1 mei 1796 begint de 21 jarige Sipke Johannes Faber uit Deinum hier als schoolmeester, organist en koster. Deze man is geen boer. Hij verhuurt het schoolland en beurt hier jaarlijks 138 gld huur voor. Zijn traktement was 58 gld per jaar en 23 gld voor enkele overige diensten. Tevens krijgt hij de schoolpenningen van de leerlingen en heeft hij vrij wonen. Meester Faber was ook dorpsrechter en belastingontvanger. Deze bijbaantjes brachten hem jaarlijks nog een kleine 200 gld extra in het laadje.

Het schoolgebouwwerd in 1797 vernieuwd. Totale kosten ruim 245 gld. De school stond toen al tegenover de kerk, op de plek van het gebouw ‘Oerein’, op het oostelijke deel. De schoolwoning stond er voor, aan de straatkant. In 1817 gingen er 40 kinderen naar school. Volgens de schoolopziener waren de onderwijskwaliteiten van meester Faber matig, toch heeft hij de school een halve eeuw gediend. Hij werd in 1846 met een klein pensioentje ontslagen. In de zomer van dat jaar telde de school 56 leerlingen, ‘s winters vaak een 20-tal meer. Op 1 oktober 1846 komt meester Johannes Jacobus Laskewitz naar Oudkerk. Hij is hier tevens koster en organist. Naast zijn salaris beurde hij jaarlijks ca. 165 gld aan landverhuur en als koster-organist 56 gld. Tevens had hij vrij wonen. Voor het ‘kosteren’ in Roodkerk kreeg hij jaarlijks 16 gld. Door een gemeentelijke verordening waren de kinderen uit Roodkerk hier vanaf 1 januari 1861 niet meer welkom. Zij hebben in Roodkerk nog een jaar les gehad in een houten schuur, maar op 6 januari 1862 werd daar een nieuwe school geopend.

In 1865 is meester Laskewitz (zie foto) een van de medeoprichters van de beroemde IJsclub Oudkerk. In oktober 1866, hij is dan 50 jaar, wordt hij ontslagen vanwege wanordelijkheden op school en zijn slechte onderwijskwaliteiten. Meester Laskewitz heeft, naast meerdere bijbaantjes, nog 30 jaar van zijn staatspensioentje kunnen genieten. 

Hij overleed in 1896, op de leeftijd van 80 jaar. In april 1867 wordt de 24-jarige Hendrik Meijer hier benoemd tot hoofdmeester. Hij trouwt een half jaar later met de 19-jarige Antje Sybes Laversma uit Oudkerk. Hij heeft de school hier 40 jaar gediend en krijgt eind 1907 pensioen. Over de school zelf nog het volgende. In 1869 ging de kerk een overeenkomst aan met de gemeente Tietjerksteradeel over de schoollanden. De gemeente krijgt deze in beheer en betaalt sindsdien de salarissen van de onderwijzers.  Maar na veel procederen wordt deze overeenkomst in 1887 door de Hoge Raad weer ontbonden. De school en de schoollanden bleven voorlopig kerkelijk eigendom en werden voor f 25 per jaar aan de gemeente verhuurd. Deze huurovereenkomst werd in 1895 en 1899 nog verlengd. Omdat de school in slechte staat verkeerde kocht de gemeente Tietjerksteradeel in 1905, vlak naast de oude school, een stuk grond aan. Zij liet hierop een school met 2 lokalen en een schoolwoning bouwen. In 1906 was de bouw voltooid. Daarmee werd alles eigendom van de burgerlijke gemeente en was de Hervormde kerk van Oudkerk van alle lasten en verplichtingen af.

Boven: Een schoolfoto uit 1901. Schoolkinderen van de OLS te Oudkerk met hoofdmeester Hendrik Meijer.

Onder: De school en schoolwoning omstreeks 1915. Het schoolgebouw is in 1981 vervangen door de nieuwe school ‘Sinnehonk’. Sinds 1989 zit Galerie Bloemrijk Vertrouwen in de oude school (foto’s SCET)


Aflevering (178)

Kerk en school (11)

Het vroegere onderwijs in Readtsjerk

In meerdere bronnen is de historie van de vroegere school in Roodkerk beschreven. Hierin wordt duidelijk dat Roodkerk in de Roomse tijd (de tijd vóór de Reformatie in 1580) een eigen pastoor en schoolmeester had. De laatste pastoor Derck Berntz was al voor 1580 verdwenen, maar de ‘schoelmeister’ Sibrandt Reymersz was gebleven. Hij had blijkbaar de hervormde leer aangenomen. In 1581 wordt deze meester, die tevens boer was, genoemd als gebruiker van ‘9 pdm meden int reetfelt die tot de costerie behoorden en 5 koegangen in de Jon Tadesz venne, waarvan de andere landen toebehoren aan het Bethleheem-ster cloister’. Ook huurde hij er nog 5 pdm meden en 2 koegangen bij voor 5 gld van de pastorie. Dankzij dit boerenbestaan zal hij het hier nog wel een tijdje hebben uitgehouden, maar na deze Sibrandt Ree-mersz lezen we nooit meer iets over een schoolmeester in Roodkerk. Na de totstandkoming van de ker-kelijke combinatie Oudkerk-Roodkerk (ca. 1649) gingen de kinderen uit Roodkerk naar de school in Oud-kerk. Vaak over lange afstanden en modderige paden. Maar toen de gemeente Tietjerksteradeel besloot om vanaf 1 januari 1861 geen kinderen uit andere gemeenten meer op hun scholen toe te laten, kwam hier een einde aan. Roodkerk dat in de gemeente Dantumadeel lag, moest nu zelf maar voor het onder-wijs zorgen. De kinderen uit Roodkerk hebben daarna nog een jaar lang les gehad in een houten loods. De kerkvoogdij van de Hervormde gemeente en de stemgerechtigden in Roodkerk hebben uiteindelijk besloten een eigen school met onderwijzerswoning te bouwen. Een enorme investering voor deze kleine gemeenschap, maar er was geen andere keus. De plannen zullen dus uitgevoerd moeten worden.

De aanbesteding vond plaats op 14 augustus 1861. De bouw werd gegund aan timmerman Keimpe van der Meulen uit Oudkerk. Op 6 januari 1862 vond de opening plaats. Kerkvoogd K.A. Rauwerda droeg de school tijdens de feestelijke bijeenkomst over aan de gemeente Dantumadeel die het gebouw voorlopig zou huren. Ds. Rogge van Oudkerk sprak daarna nog een ‘stichtelijk woord’ en de burgemeester van Dantumadeel, baron van Sijtzama, bedankte het kerkbestuur voor hun inzet. De schoolkinderen hadden die dag een leuk feestje. De gemeente had intussen Jan Drewis Uitterdijk benoemd tot hoofdmeester. Diens traktement werd bepaald op 400 gld en een vrije woning met grote tuin. Meester Uitterdijk was ook koster in het kerkje van Roodkerk en tot april 1905, vóór de komst van het orgel, was hij hier voorzanger. Tevens was hij notulist bij de kerkelijke vergaderingen en bij speciale gelegenheden ook nog klokluider. Deze bijbaantjes leverden hem jaarlijks nog 100 gld extra op.

Na enkele mislukte pogingen heeft de gemeente Dantumadeel in oktober 1878 uiteindelijk de school en onderwijzerswoning van de kerk aangekocht voor 3500 gld. Vanwege de nieuwe wet op het lager on-derwijs in 1878 werd het traktement van de hoofden van scholen in Dantumadeel op 700 gld bepaald, benevens vrij wonen. Vanaf 1880 werd er ook brei- en naailes gegeven (avondschool). Het leerlingen-aantal groeide en in 1886 werd er door aannemer Hendrik de Jong te Dokkum voor f 1592 een tweede lokaal bijgebouwd, zie bouwtekening.

Er werd nu ook een tweede leerkracht aangesteld: juf Aukje Algra, in 1888 vervangen door Aafke Kooi-stra. In 1902 telde de school 28 leerlingen en bestond het personeel uit het hoofd en een onderwijzeres. In 1906 ging meester Uitterdijk met pensioen. Hij ging met zijn vrouw op Bosk-ein in Oudkerk wonen, in 1914 is hij op 78-jarige leeftijd overleden. Op 3 mei 1906 benoemde de gemeenteraad meester Jan Ro-denhuis tot zijn opvolger. In 1908 werd de school verbouwd en aangepast aan de eisen van die tijd. In 1910 waren er 42 leerlingen, maar dit aantal daalde echter wel gestaag. In 1920 gingen hier nog 34 kinderen naar school. Meester Rodenhuis overleed op 6 maart 1930, hij was nog maar 61 jaar. Het laat-ste hoofd van deze school was A. Bierman, hij trad op 1 juni 1930 in functie. In augustus 1933 besloot de gemeenteraad van Dantumadeel tot opheffing van de school en op 1 januari 1934 werd deze geslo-ten. De leerlingen moesten voortaan naar de OLS van Aldtsjerk of naar Mûnein. Het schoolgebouw is afgebroken en het meestershuis werd later verkocht als particuliere woning, nu geadresseerd als Boskwei 7.

De bovenste foto dateert uit ongeveer 1913. Vooraan staat een in 1928 afgebrande woning en op de achtergrond zien we de voormalige school en de onderwijzerswoning aan de tegenwoordige Boskwei 7 in Readtsjerk. De school - in 1862 nog door de kerk gesticht - werd vanwege de ‘wet van Marchant’ in 1934 opgeheven. De toenmalige minister van Onderwijs, Henri Marchant, had in 1933 - midden in de crisisjaren - een wet uitgevaardigd waarin werd bepaald dat er bezuinigd moest worden in het onderwijs. Vooral scholen met (te) weinig leerlingen werden hiervan de dupe, zo ook dus de Openbare scholen van Oentsjerk en Readtsjerk.

De onderste schoolfoto dateert uit 1903. Linksachter zien we meester Jan Drewis Uiterdijk met zijn vrouw Grietje Wiltjes Bottema die in de volksmond vaak ‘masters Gryt’ werd genoemd. Aan de rechterkant staat onderwijzeres Emmelina Geertruida Lanting.


Kerkelijk Trynwâlden (179)

Kerk en school (12)

De oprichting van de Christelijke school (1)

Al vrij kort na de kerkelijke Afscheiding in de Trynwâlden (1836), maar vooral na de bouw van een eigen kerk in Oentsjerk (1874) liepen de bestuurders van de Afgescheiden kerk al rond met de gedachte om een eigen school te bouwen. De meeste dorpsscholen, ooit gesticht door de Rooms-Katholieke kerk, en na de Reformatie (1580) door de Hervormde kerken in stand gehouden, waren in de loop van het laatste kwart van de 19e eeuw overgegaan naar de burgerlijke gemeenten. De kerken hadden geen invloed meer op het onderwijs in de Openbare scholen. Alhoewel er nog wel godsdienstonderwijs werd gegeven was de identiteit sterk veranderd. Daarom wilden de Afgescheidenen, de latere Gereformeerde kerk, graag zelf een christelijke school bouwen. Wat hun al lang tegen hield waren de grote financiële lasten die hieruit voort zouden vloeien. De bouw- en onderwijskosten moesten ze dan zelf opbrengen, bovendien had de Afgescheiden gemeente nog maar net de bouw van haar nieuwe kerk, de tegenwoordige Ontmoetingskerk, achter de rug. Er rustte dus al een zware financiële last op de schouders van haar leden en subsidies van de Overheid waren er eigenlijk niet. Pas in 1889 kwam er een kleine subsidie beschikbaar voor de bouw van bijzondere scholen. Wel stelde de Overheid strenge eisen aan de bouw, de lokaalindeling en het aantal leerlingen per klas. Wel kwam er in die tijd een geldactie op gang, velen tekende in voor f 0,25 per week.

De wenselijkheid van een eigen school kreeg echter op 18 februari 1898 meer gestalte. Op die dag werd er namelijk een Gereformeerde schoolvereniging opgericht, deze had als naam en doel: Stichting van een School met den Bijbel te Trijnwouden’. 22 personen gaven zich direct op als lid en tekenden meteen in voor een jaarlijkse contributie, variërend van 1 tot 5 gulden. Daarna kwam er meer actie, op 4 oktober 1898 werd op een ledenvergadering, bezocht door 32 personen, definitief ingestemd met de bouw van de school. Op die vergadering worden ook de statuten en reglementen van de opgerichte schoolvereniging vastgesteld. In het hoofdartikel van deze statuten stond o.a. het volgende: Haar grondslag is de Bijbel of de Heilige Schriftuur als Gods Woord, en als de eenige regel van ons geloof en leven.’ Iedereen die deze grondslag onderschreef en instemde met de reglementen, mocht lid worden van deze vereniging. Geld werd via allerhande wegen en in kleine hoeveelheden bijeengeschraapt. In oktober 1899 kwamen er intekenlijsten waarop ieder lid naar vermogen een geldbedrag kon invullen voor het vormen van een stichtingskapitaal. De bedragen liepen uiteen van f 0,25 van een weduwe tot f 220 van een boer.

Deze intekenactie bracht een kleine f 3000,- op. Begin 1900 was er in totaal al f 4000,- bijeengehaald. Het bouwen van een eigen school kwam nu snel dichterbij. De kosten voor de aankoop van een bouwterrein, de bouw van een school met 3 lokalen en een eenvoudige onderwijzerswoning waren door de timmerman-architect en tevens bestuurslid, Bouwe L. Elzinga, begroot op f 6000,-. Dus nog een tekort van f 2000,-. Vanwege dit tekort werd er gekozen voor de bouw van een school met 2 lokalen, een optie die f 1000,- goedkoper was. Wel wilde men eerst nog weten hoeveel schoolkinderen er konden komen. Omdat er ongeveer 100 kinderen werden verwacht koos men uiteindelijk toch voor een school met 3 lokalen. Dit echter tot onvrede van een aantal leden die de financiering niet zien zitten. Maar na een vurige pleidooi van de toenmalige predikant, ds. Teade Rispens, die aangaf om ook ruimte over te laten voor kinderen die later nog aangemeld zullen worden, koos men bij acclamatie voor een school met 3 lokalen. Dus kon het bouwplan van start gaan. Na aankoop van een bouwterrein naast de kerk (f 500,-) wordt op 22 mei 1900 de uitslag van de aanbesteding bekend gemaakt. De bedragen liepen uiteen van f 5198 tot f 5797,-. De bouw wordt gegund aan de laagste inschrijver, dhr. Tj. Booijenga uit Ferwerd. De totale bouw- en inrichtingskosten, inclusief schilderwerk (alleen grondverf), worden begroot op f 6500,-. Voor het ongedekte deel werd een hypotheek van f 2000,- verkregen, ook leenden men nog f 500,- van een kerkenraadslid.

Het bouwterrein was in het voorjaar al door enkele boeren en arbeiders klaargemaakt, dus kon de bouw direct beginnen. De eenvoudige school en vrij sobere onderwijzerswoning zijn in zeer korte tijd gebouwd, namelijk in 3 maand. Om kosten te besparen werd alles voorlopig alleen maar in de grondverf gezet, ook op de bezoldering werd bezuinigd. De school kon op 31 augustus 1900 - Koninginnedag - al in gebruik worden genomen. In ‘De Standaard’ stond hierover o.a. het volgende: Den 31sten Aug. werd de Chr. school te Oenkerk plechtig in gebruik genomen. Ds. Rispens sprak daarbij een zeer schoon woord over de school en den plicht der ouders om dat onderwijs aan hunne kinderen te verstrekken. Daarna stelde hij het onderwijzend personeel voor. Vervolgens hield den benoemde hoofdonderwijzer, de heer K. van der Wal, een rede over het Chr. onderwijs. Des middags was het feest voor de kinderen. Te zes ure was het feest afgeloopen. Veel was er dien dag genoten. Moge de Heere het met zijnen zegen achtervolgen.”

In 1910 was het leerlingenaantal al toegenomen tot 142. De school moest worden uitgebreid; aan de achterkant van de school werden 3 lokalen toegevoegd. De hoofdingang werd ten koste van een bestaand lokaal omgebouwd tot een brede hal. Dus had de school nu 5 lokalen. De opening van de vernieuwde school vond plaats op 13 januari 1911. De Standaard meldde: ‘s Middags vierden de kinderen feest, terwijl ’s avonds de ouders en belangstellenden opkwamen, om de groote daden des Heeren te gedenken. Het werd een heerlijke avond. De voorzitter dankte den Heere voor Zijne weldaden aan ons bewezen en Ds. Groeneveld stond stil bij den eisch van Gods Woord: ‘Gij vaders! voedt uwe kinders op in de leering en vermaning des Heeren!’ Hieronder poseren de schoolkinderen en het onderwijzend personeel voor de verbouwde school. Op de andere foto zien we de school en schoolwoning. (foto’s ca. 1913/14.


Kerkelijk Trynwâlden (180)

Kerk en school (13)

Financiële perikelen

De Christelijke school in Oentsjerk moet zich in de eerste jaren van haar bestaan grotendeels zelf financieel zien te redden. Wel betaalde het Rijk de eerste jaren een jaarlijkse vergoeding van f 7,- per kind. In 2001 ontvangt ze f 700,- voor haar 100 leerlingen, na de invoering van de nieuwe Schoolwet in 1905 komt de rijksbijdrage voor de school al boven de f 2000,-. Alle onkosten, zoals o.a. de onderhouds- en inrichtingskosten van de school moeten ze hiervan betalen. Ook de leermiddelen en salariskosten van het personeel kwamen voor hun rekening. De overige inkomsten bestaan uit de verplichte schoolgelden die de ouders van de schoolgaande kinderen moeten opbrengen en ook het contributiegeld van de leden. Het schoolgeld per leerling bedroeg 25 cent per week voor één schoolgaand kind, 20 cent voor een tweede kind, 15 cent voor een derde en 10 cent voor elke volgend kind uit hetzelfde gezin. Dit wekelijkse schoolgeld was voor veel ouders te hoog.

Het Openbaar onderwijs koste toen bijna niets, het was dan ook voor veel ouders een moeilijke keus om hun kinderen naar de Christelijke school te sturen. Voor ouders die het niet konden opbrengen was er nog wel een mogelijkheid om een bijdrage te verkrijgen uit het opgerichte suppletiefonds. Dit fonds was bedoeld als ondersteuning van kinderen wiens ouders het schoolgeld niet kunnen betalen. Een speciale commissie hield zich bezig om hiervoor geld in te zamelen. Regelmatig wordt ook de opbrengst van de Uniecollecte hiervoor gebruikt. Maar ondanks alle steunmogelijkheden blijft het voor veel ouders moeilijk om het schoolgeld op te brengen, daarom worden de wekelijkse bedragen in 1908 met 5 cent per kind verlaagd. Deze regeling blijft gehandhaafd tot 1920.

Dat de Gereformeerde kerk zich ook wel eens bemoeide met de schoolkeuze van ouders met schoolgaande kinderen, valt o.a. te lezen in een artikeltje in het boek ‘De Kerk in ’t midden’:‘In de dertiger jaren spreekt de kerk een van elders overgekomen echtpaar aan vanwege het feit dat hun drie kinderen naar de Openbare school gaan. Het blijkt dat de man, die vaste arbeider was bij een boer en in diens huis zij woonden, een contract had waarin stond dat zijn kinderen naar de Openbare school moesten. Van zijn keuze had hij spijt, maar het is om den brode gebeurd.’ Let wel: We bevinden ons dan midden in de crisisjaren, een tijd van grote werkloosheid.

Gelijkstellingswet

In 1920 komt er verandering in de financiële situatie. In dat jaar wordt het wetsontwerp over de gelijkstelling van het openbaar en christelijk onderwijs op de lagere scholen aangenomen. Door deze gelijkstelling wordt de financiële positie van de christelijke school veel beter. Er wordt nu door het Rijk veel meer vergoed, dus hoeven de ouders minder bij te dragen. Het suppletiefonds kon in dat jaar ook opgeheven worden. De maandelijkse kerkcollecte die hiervoor gebruikt werd, wordt eveneens afgeschaft. In 1919 verkreeg de school al een voorschot en in het jaar 1920 wordt in totaal f 7900,- ontvangen. Deze bedragen waren bedoeld voor de salarissen van het onderwijzend personeel. Ook de gemeente Tietjerksteradeel betaalt nu jaarlijks een vast bedrag uit per leerling, eenzelfde vergoeding als bij het openbaar onderwijs. De gemeentelijke bijdrage was o.a. bedoeld voor de leermiddelen, het schoolonderhoud, de verwarmingskosten en de verdere exploitatiekosten.

De algehele gelijkstelling komt overigens maar traag op gang, maar voor de financiële positie van de school was het een grote verbetering. Er komt nu eindelijk wat meer financiële ruimte. In 1920 wordt dan ook de slechte toestand van de schoolwoning aangepakt. Het schoolhuis wordt voor f 7500,- verbouwd door de timmerman Douwe Klompstra. Hiervoor wordt nog f 3000,- geleend tegen 5% rente. In augustus 1920 kan de nieuwe hoofdmeester Koornstra de vernieuwde woning betrekken. Vanaf 1930 worden de gemeentelijke bijdragen eens in de drie jaar verrekend, wel worden die vergoedingen steeds lager. Gelukkig kon het onderwijs in die zware crisisjaren steeds doorgaan.

Jan van der Zwaag

Bron: 'PGT nieuws'