Kliederkerk: "Als je in de kerk jezelf niet kunt zijn, waar dan wel?"
“Zal ik mijn mooie jurk aandoen?”, vraagt J. Het is een vraag met haken en ogen.
Ging ik vroeger naar de kerk, dan moest ik een jurk aan. Een nette, kriebelige jurk, waarin ik me anders dan anders voelde – niet helemaal mezelf. Voor de kerk moest je netjes zijn en stil zitten, anderhalf uur lang.
Wij gaan vanmiddag naar de Kliederkerk. Helemaal geen kerk waar je netjes voor moet zijn, en stilzitten hoeft ook niet. Misschien kunnen we onze kinderen beter een overall aan doen, want we weten niet wat staat te gebeuren, maar het woord kliederkerk belooft veel goeds…
Onze kleine J. is zeven jaar oud. Hij is een meisje van binnen en een jongetje van buiten. Het liefst draagt hij een jurk of een rokje. Dan is hij het meest zichzelf. Maar ja, niet alle mensen begrijpen dat. En niet alle kinderen snappen dat. Volwassenen zeggen niets, maar kijken wel. Kinderen roepen nog wel eens iets, of stellen gewoon een vraag. “Hoe zit dat met jou?” Sommige kinderen lachen onze J. uit.
J. zegt: “Op school kan dat niet, dan lachen de jongens me uit. Maar in de kerk kun je jezelf zijn!”
Dat geeft de doorslag. Als je in de kerk jezelf niet kunt zijn, waar dan wel? Natuurlijk mag J. zijn mooiste jurk aan. Wij kennen de kerk waar nu voor het eerst de Kliederkerk georganiseerd wordt. En vorige week zongen we daar nog met de kinderen “…en weet je wat zo mooi is? Bij Jezus voel je je vrij, om helemaal jezelf te zijn…”
Dus we gaan met z’n vieren, zoals we zijn. Drie van ons in een gewoon kloffie, eentje in een feestjurk. Een schort in de tas, voor als het erg kliederig wordt en de mooie jurk anders vies wordt.
“Welkom! Welkom allemaal! Wat leuk dat je er bent!”, klinkt het bij binnenkomst.
Voor de kinderen is er wat te drinken, voor ons koffie of thee. In de zaal waar normaal de stoelen in rijen in het gelid staan, staan nu her en der tafels, beladen met knutselspullen. En vooraan is een plek met kussentjes, waar de kinderen lekker kunnen gaan zitten.
We gaan ‘scheppen’, een beetje zoals God de wereld, de mensen en de dieren schiep in zes dagen. Vanuit het niets een krokodil. Wij maken er ook eentje, vanuit een eierdoos, en nog twee doosjes. En met lichte ergernis over lijmflesjes waar niets uitkomt, en een kind die zijn schepping halverwege in de steek laat.
We maken een vis, met kaarsvet. Je ziet ‘m niet, totdat je de tekening met verf besproeit. Een wonder!
Onze T. ziet iets anders, wat ook wel heel leuk is. Met je hele kleine kinderlijf languit op een stuk behang liggen, en je omtrek dan laten tekenen door je vader. En dan intekenen en kleuren. Met een vrolijke lach, want vrolijkheid hoort bij T. En dan kijken op de kaartjes die op de tafel klaar liggen. Op elk kaartje staat een mooie eigenschap. T. is lekker zelfverzekerd. Jazeker, hij is slim! En ook handig! En ook nog zelfstandig en grappig en enthousiast en positief… Met zijn tong uit zijn mond schrijft hij zorgvuldig alle mooie eigenschappen over op het papier.
Dat wil J. ook wel. Samen ‘scheppen’ we hem op het behangpapier. Met het in tekenen en inkleuren komt er een mooi meisje tevoorschijn, in een feestjurk, met armbandjes om de polsen en een kralenketting om haar nek. En met een roze feestjurk. We zoeken tussen de eigenschappen. Gevoelig, ja, dat is ‘ie. Behulpzaam ook, en sociaal. Serieus ook wel. “Kijk, hier zie ik er een die echt bij jou past”, zeg ik. ‘Dapper’ staat er op het kaartje. “Nee hoor, dat ben ik niet”, zegt J. “Wel!”, zegt ik. “Want je bent super dapper als je jezelf durft te zijn, zelfs als het dan zou kunnen gebeuren dat je uitgelachen wordt.” Ja, dat is wel waar, dat vindt J. bij nader inzien ook wel. ‘DAPPER’ schrijf ik in grote blokletters op het papier.
Als iedereen is uitgeknutseld – er zijn dieren en kinderen, vissen, zonnen en manen geschapen – gaan we luisteren naar een verhaal. Het gaat over jezelf durven zijn, jezelf goed en mooi en knap vinden, omdat je schepper jou goed en mooi en knap vindt.
Zie ik mijzelf zoals mijn schepper mij ziet, dan zouden alle kwetsende opmerkingen, alle oordelen, het uitlachen zomaar van me af kunnen glijden.
Dan nog even kijken naar wat de kinderen gemaakt hebben. J. mag zijn levensgrote afbeelding laten zien. “Er staat ‘dapper’”, zegt de leidster. “Dus jij bent dapper! Waarom eigenlijk?”. J. is een beetje verlegen, maar zegt toch zacht “Omdat ik mijn binnenkant aan de buitenkant durf te laten zien.” “Dat is prachtig”, vindt de leidster. “Dan ben je inderdaad heel dapper.”
We gaan liedjes zingen, ook die ene, die de hele middag al in mijn hoofd rondzingt. “God kent jou, vanaf het begin, helemaal van buiten en van binnenin. Hij kent al je vreugde en al je verdriet, want Hij ziet de dingen die een ander niet ziet…”
Bron: 'Protestantse Kerk Nederland'