De Paaskaars

In de Paasnacht is de nieuwe Paaskaars binnengedragen, weer mooi beschilderd door Gerda Wisselink. Deze Paaskaars brandt iedere zondag in ons midden en het licht van de Paaskaars gaat met ons mee. In de gesprekskring over de joodse en christelijke spiritualiteit op donderdag 10 april 2014 kwamen we te spreken over de Paaskaars. Vanuit de groep kwam toen de vraag om deze informatie ook op te nemen in Klokgeluiden, dus bij deze:
 
Paaskaars, over oorsprong, betekenis, functie.
Al is het in de kerkgeschiedenis wel eens anders geweest, aan het gebruik van kaarsen in de kerk is men ook in protestantse kerken al helemaal gewend. Adventstijd en met Kerst zijn kaarsen niet meer weg te denken, niet bij de kerkdienst, maar ook niet thuis. De kleine kwetsbare vlam is bepaald geen machtig symbool, maar staat wel voor iets groots. Waar komt echter dit gebruik vandaan? Wat is de betekenis? Welke functie heeft een paaskaars in onze kerkdiensten? 

Licht. 
De kaars is het symbool voor hét Licht. Zowel in het Eerste als in het Tweede Testament speelt ‘het licht’ een rol: En God zei ‘Er moet licht komen’, en er was licht (Gen. 1:3). Scheppingslicht. Licht is met name in de Psalmen meermalen metafoor voor God en zijn openbaring. Met Pasen zegt God opnieuw: ‘Er zij licht’, en Jezus staat op uit de nacht van duisternis en dood. Jezus zegt: ‘Ik ben het Licht voor de wereld; wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis, maar heeft licht dat leven geeft’ (Joh. 8:12). We kunnen dat woord ‘licht’ horen, maar we begrijpen beter waar het om gaat als we ’t voor ons zien. Het oog kan het begrip ‘licht’ veel sneller vatten dan het oor. Net als met de kleuren van het kerkelijk jaar worden de woorden aangevuld door een symbool en worden alle zintuigen bij de dienst betrokken. Geen misverstand; de kaarsen vervangen het Woord niet, ze verwijzen ernaar: Gods beloften lichten op als vlammen in het duister.

Israël.
Zoals bij veel geldt ook hier: onze wortels liggen in Israël. Voor het gebruik van kaarsen is de synagoge onze moeder. Een voorbeeld van een lichtdrager in de Joodse liturgie is de chanoeka luchter. In de huidige synagoge herinnert een enkele lamp aan de kandelaar. Deze lamp wordt ner tamied (het gestage licht) genoemd. In de tempel stond de menorah, de zevenarmige kandelaar, uitvoerig beschreven in Exodus 25. Een andere lichtdrager in de Joodse traditie is de  sabbatskaars. Sabbatskaarsen of -lampen worden ontstoken aan het begin van de sabbat, vóór het feestmaal van de vrijdagavond, door de vrouw des huizes. Daarna spreekt zij de zegenspreuk uit en kan zij het eten opdienen. De vrouw fungeert zo als een diaken in de dienst aan de Tafel van de Heer. Deze gebruiken in Israël zijn ongetwijfeld inspirerend geweest voor de volgelingen van Messias Jezus. Ongetwijfeld valt aan te nemen dat de sabbatskaars aan de wieg staat van de paaskaars.

Rituelen.
Al in de Vroege Kerk werd in de christelijke gemeenten in de vespers de lamp door de diaken brandend de kerk ingebracht. Kerkvaders rond 200 n. Chr. maken melding van het lucernarium, de zegening van het licht op sommige avonden. In de Vroege Kerk greep men zo naar de lichtsymboliek om tegen de pretenties van het heidendom in te getuigen van de grootheid van Christus in het Credo: ‘God uit God, Licht uit Licht…’

CF