Tien kleine christenen

Tien kleine christenen
ontvingen saam de zegen;
één nam aanstoot aan de preek,
toen waren er nog maar negen.

Negen kleine christenen,
ze baden dag en nacht;
één kreeg niet wat hij vroeg,
toen waren er nog maar acht.

Acht kleine christenen,
op de smalle weg door 't leven,
één vond een and're weg zo mooi,
toen waren er nog maar zeven.

Zeven kleine christenen,
lazen elkaar de les,
één werd er boos en zei: ik ga!
toen waren er nog maar zes.

Zes kleine christenen,
actief in het kerkbedrijf;
één miste het echte protestantse,
toen waren er nog maar vijf.

Vijf kleine christenen,
traditie in het banier,
één werd het allemaal teveel,
toen waren er nog maar vier.

Vier kleine christenen,
zongen "abide with me"
één meende niet wat hij zong,
toen waren er nog maar drie.

Drie kleine christenen,
ieder met zijn eigen idee;
één dacht alleen maar aan zichzelf,
toen waren er nog maar twee.

Twee kleine christenen,
met z'n tweeën heel alleen,
en met ruzie wie de grootste was,
toen was er nog maar één.

Eén heel gewone christen,
vol van de lieve vree;
zijn vijand werd zijn goede vriend,
toen waren er weer twee.

Twee heel oprechte christenen,
aan het werk met veel plezier;
ze vroegen niets maar deelden uit,
toen waren er weer vier.

Vier heel bescheiden christenen,
ze hielpen dag en nacht;
en die geholpen werden hielpen mee,
toen waren er weer acht.

Acht vriendelijke christenen,
ze vroegen om Gods zegen;
maar vroegen ook een mens erbij,
toen waren er weer negen.

Negen kleine christenen,
ze hadden in mensen God gezien;
en zongen zich samen de misère uit,
toen waren er weer tien.

Tien kleine christenen,
ze brachten Hem tot leven
die niet voor kerk maar voor de
mens, Zijn leven heeft gegeven.

Tien kleine christenen,
wanneer zij leven net als HIJ
dan komen er weer net als toen,
in één dag duizend bij!