Zondag 28 mei 2017 Remigiuskerk

1 Petr. 4: 7-14  en Joh. 14: 18-29.
Wezenzondag.

Gemeente van Christus,
Ik laat u niet als wezen achter. Deze woorden van Jezus bepalen het karakter van deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren. Wezenzondag.
Want hoewel Hemelvaart een feestdag is; het feest van de Heer die z’n intrek neemt bij God en aan zijn rechterhand  voorgoed regeert over deze wereld, Hemelvaart heeft ook die “andere kant. Het besef bij de discipelen dat zij zonder Jezus’ tastbare aanwezigheid verder moeten. Van ons uit gezien is Hemelvaart immers afscheid; achtergelaten worden; en we lezen in het evangelie van de hemelvaart dat de discipelen naar de hemel blijven staren: totdat twee mannen in blinkende gewaden hen wakker schudden: die getuigen die er waren op de berg van de verheerlijking en ook bij het graf, waar de vrouwen hem zochten, maar niet vonden. En die ons wakker schudden en weer bij de tijd brengen: wat staren jullie naar de hemel; hij die is opgevaren komt terug. En tot die tijd moeten zij het verhaal van jezus verder vertellen, tot aan alle uiteinden der aarde.
Ik denk dat het ons niet veel moeite kost ons in te leven in de gevoelens en de gemoedstoestand van de disciplelen. Verweesdheid, verlatenheid. Er nu alleen voor staan zonder de inspirerende aanwezigheid van degene om Wie het allemaal begonnen was. 
Op jezelf teruggeworpen worden in het leven doet zich voor ieder van ons wel eens voor. Eigenlijk met een zekere regelmaat. Als je het huis uit gaat om elders te studeren of te werken. Wat kun je dan soms terugverlangen naar die vanzelfsprekende geborgenheid van thuis; nu moet je alles zelf doen. Omgekeerd ook het lege nest voor de ouders. De dood van je eigen ouders; de dood van je partner; het verlies van je werk. Het leven is eigenlijk steeds weer loslaten en opnieuw je plaats moeten vinden.
Wezenzondag roept die gevoelens op; van verlatenheid, van desoriëntatie; hoe nu verder. Het besef ook dat het nu aan ons is om de boodschap van het evangelie door te geven; voor te leven, zichtbaar te maken als bron van hoop en toekomst.
Met het oog daarop spreekt Jezus zijn afscheidswoorden aan zijn discipelen. Maar liefst vier hoofdstukken lang vinden we ze in het Johannesevangelie; uitmondend in het hogepriesterlijk gebed. Daarin bidt hij voor zijn volgelingen dat zij bewaard zullen worden voor de boze, maar ook bidt Jezus voor hun onderlinge eenheid. Je hoort in deze woorden de spanningen meeklinken die de eerste lezers van het Johannesevangelie, maar ook de brief van Petrus,  hebben gekend. De eerste volgelingen onder de Romeinse keizer, maar ook de onderlinge verdeeldheid van christenen met een joodse en met een heidense achtergrond.


Na de hemelvaart van hun Heer is het woord  nu aan zijn volgelingen. Zij zullen nu gaan belichamen waar het Jezus om te doen was. Zij zullen in woord en daad voortzetten wat Jezus hun heeft geleerd en wat in de geboden van God al te vinden was. Ik gebruik opzettelijk het woord belichamen, want dat wordt ook een gangbaar beeld voor de gemeente: het lichaam van Christus; waarin ieder z’n eigen plaats en taak heeft en niemand gemist kan worden. Het lichaam is de uiterlijke zichtbare gestalte van een mens. De roeping van de gemeente is om de zichtbare gestalte van Christus te zijn. Daarvoor is bezieling nodig. Inspiratie. Geestkracht. Een mens is ziel en lichaam samen. Een bezield lichaam. Toen de mens geformeerd werd uit aarde blies God er zijn adem in: dát maakt ons tot mens; dat wij levensadem hebben van God. De Geest is daar de personificatie van.
Eigenlijk komt dat ook heel mooi tot uitdrukking in de doop. Het gaat daar om water ën geest. Door het water heen worden we als nieuwe mensen herboren; gestorven en opgestaan, levend door Zijn Geest, op weg naar Zijn toekomst, bidden we in het doopgebed.
Over die geest spreekt jezus in zijn afscheidswoorden. De Geest die altijd bij ons is. Die ons betrokken houdt op jezus en op God. En omgekeerd; de Geest maakt dat Jezus geen persoon is uit een ver verleden, maar tot op vandaag een levende werkelijkheid in ons bestaan. Die geest zal u leren en te binnen brengen al wat ik jullie gezegd heb, zegt jezus.
Die Geest leert ons onderscheiden waar het op aan komt. In de veelheid van stemmen en opvattingen, van aanspraken en eisen die het leven stelt is het belangrijk om te kunnen onderscheiden, om koers te houden, om niet voortdurend heen en weer geslingerd te worden door de trends van de tijd en de waan van de dag. 
Met het oog op die dopelingen en dat nieuwe leven dat zij binnengaan, heeft Petrus zijn brief geschreven. Hij wil hen erop wijzen dat zij veel tegenstand en minachting zullen ontmoeten. Ze zullen vreemden zijn in hun eigen omgeving. Ze beleven geen plezier meer aan de bras  en –slempartijen, aan de gladiatorengevechten, aan de offerfeesten van de Romeinse goden of aan de keizerverering. Het is aan hen niet meer besteed.
Ze zien er de leegheid van. Zij richten zich op nieuwe dingen, zoals de onderlinge liefde die gebaseerd is op gelijkwaardigheid en rechtvaardigheid. De standenmaatschappij die zo typerend was in die Romeinse samenleving is voor de volgelingen van Jezus geen optie meer. Slaven en vrijen, mannen en vrouwen, ze delen met elkaar in het genadebrood van die Ene en ze noemen elkaar broeders en zusters. Wij kunnen ons amper voorstellen hoe vernieuwend en revolutionair dat is geweest, zonder dat er een revolutie aan te pas kwam. Geen sterke leider, nee een gekruisigde was hun inspirator. Dat vernieuwde de samenleving van binnenuit, stap voor stap, tegen alle verdrukking in, want die was er. En met het oog op die verdrukking roept Petrus hen in zijn brief op het vol te houden, want het einde is nabij.
Er wordt wel aangenomen dat men in die tijd een spoedige wederkomst van Christus verachtte. Een verwachting die na 2000 jaar nog steeds niet is uitgekomen.  Het is de vraag of dat inderdaad zo is, die naherwartung, zoals de Duitse taal dat zo mooi zegt. Ik denk dat Petrus niet anders bedoelt te zeggen dan :  er komt een einde aan, ooit. Het blijft niet zoals het is. De overwinning is aan Hem, de gekruisigde. Het lijden in Zijn spoor heeft zin. Kijk maar naar Hem. We zitten niet in een eindeloze kringloop van  gebeurtenissen, maar er zit een lijn in. De lijn naar voleinding en voltooiing. Ooit komt het goed, God weet wanneer. En daarom kunnen we het volhouden. 

In de wereld van God los, gaat het om het recht van de sterkste, de baas boven baas. In de wereld word je afgerekend op je prestatie en je prestige. In de wereld telt alleen wat zichtbaar en bewijsbaar is. In de wereld kun je een nummer worden en kun je gemist worden. Onbemiddelbaar op de arbeidsmarkt, boventallig of wat voor verhullende woorden wij ook voor uitvallers bedenken. De gemeente leeft van een andere Geest. Zij dient zich steeds weer af te stemmen op de Geest van Christus bij wie juist de loosers in beeld zijn en de rijken beschaamd worden weggezonden, omdat zij hun hele ziel en zaligheid aan hun materiële rijkdom hebben verbonden. De geest vervult ook een gewetensfunctie. En helpt ons onze rol in deze wereld te vervullen en daar hebben wij elkaar bij nodig als gemeente.
Om scherp en kritisch te blijven. Om op te staan tegen uitsluiting van wie een andere godsdienst hebben. Om recht en gerechtigheid te bepleiten voor wie kansloos dreigen te worden. Om op de bres te staan voor een zorgzame samenleving voor wie oud zijn.
Juist omdat God het heil van de wereld op het oog heeft zendt Hijj zijn Geest en de gemeente zou je de landingsplaats kunnen noemen. 
In die beweging van god naar deze wereld toe staat de gemeente met haar roeping. Een gemeente die zich niet laat terugdringen in de marge; die niet alleen maar met zichzelf bezig is, maar die frank en vrij haar plaats inneemt, getuigend en dienend.
De geest laat zich niet aan banden leggen. Laat zich niet opsluiten, zoals de wind de kieren opzoekt om naar binnen te gaan, zo zoekt de geest haar weg in deze wereld.
In die beweging is de gemeente opgenomen, ondanks haar onzekerheid, haar traagheid, haar wankelmoedigheid.
Zullen wij ons niet door die Geest laten verwarmen en bezielen? Amen.

D. van Alphen-Ubbens.