Zondag 13 augustus 2017 Remigiuskerk
Genesis2:4B-10, 15-17 en Johannes 20: 11-18. Liederen: 216; 150A; 984; 629; 841; 975; 404E, 397; 650. Viering Heilig Avondmaal. Overdenking “De tuin en het werk van de hovenier”. Op een fietstocht over het vlakke land van Zeeuws Vlaanderen, tussen velden met uien en aardappels, omzoomd door lange rijen populieren – nu met een matige wind en aangename temperatuur - stelde ik me voor, hoe het hier in de winter zou zijn…… toch wel bar en meedogenloos, dacht ik. Hoe is dat voor de mensen die hier wonen? Ik vond een bijzonder antwoord in de verrassing van de dag. Aan de rand van het dorpje Schoondijke een opengestelde tuin. Voorzichtig maar ook nieuwsgierig stapte ik door de poort. En viel vervolgens van het ene ach in het andere ooh. Te midden van de onherbergzame polders lag hier een paradijsje. Heggen en een enkele muur bieden beschutting tegen de wind. Bloemperken, waterpartijen, romantische bankjes, kleurrijke heesters en bomen met rijpende vruchten……. Wat een weelde. Ik kocht wat bloemenzaadjes – om letterlijk iets van dat paradijsje mee naar huis te nemen – en sprak mijn waardering en bewondering uit aan de gastvrouw. “Hoeveel mensen werken hier niet dagelijks in de tuin, om het allemaal zo mooi te krijgen en te houden?!” “Nou, dat doet mijn man hoor, gewoon, alleen!” zei ze lachend. De hovenier zelf hoorde het geamuseerd aan. Het bezoek aan tuinen is een populaire bezigheid. Toegegeven, vaak voor iets oudere mensen. Hun levensritme past beter bij de rust en stilte die je in de meeste tuinen vindt. Maar verrassend vaak kom je toch ook jonge mensen tegen. Zo’n romantisch wit bankje is toch onweerstaanbaar? En voor kinderen is een tuin toch helemaal een paradijsje, met speelplekken, verstophoekjes, spannende paadjes, een hut in de boom, de groeiende zonnebloem die je zelf als zaadje in de grond stopte, het wachten op de oogst uit je eigen moestuintje? Tuinen in alle soorten en maten zijn “booming” om het maar in goed Nederlands te zeggen. Het moestuintje dat door de supermarkt met onderdeeltjes wordt gesponsord. De volkstuintjes voor mensen uit stad en dorp zijn natuurlijk van alle tijden. Maar wat in opkomst zijn de buurttuinen, de aanleg van groenstroken tussen het beton of het samen bijhouden van het plantsoen, omdat de gemeente er anders een saaie boel van maakt of met gif spuit. Een goede ontwikkeling, voor ecologie en voor menselijke ontmoeting. Menig onderzoek heeft uitgewezen, dat mensen gelukkiger zijn in een “natuurlijke omgeving”. Terug naar het paradijs? Ja, de tuin is een stukje paradijs, een kleine beschutte wereld te midden van de vaak zo onherbergzame maatschappij en wereld. De mens is, zo zegt het scheppingsverhaal uit de Bijbel, door God midden in de tuin gebracht om die te “bewerken en te bewaren”. Daar in die tuin, vertelt het verhaal, kreeg de mens zijn medemens. Dat is compleet mens zijn: in samenzijn met de ander, elkaar tot hulp zijn, elkaar zoeken en vinden. Beiden waren ze naakt, man en vrouw, maar ze schaamden zich niet voor elkaar. Zo is de mens be-doeld door de Maker: open, onbevangen, te leven, zonder dat er iets tussen jou en de ander instaat. Waar twee mensen elkaar beminnen wil deze kwetsbare puurheid beleefd zijn. Het Bijbelse Hooglied – het grote liefdesduet – is de tuin het decor, de enig passende ambiance. Liefde in geuren en kleuren, vruchten, bloemen en dieren die de mens omringen en taal geven aan de liefde. Maar het is niet alle dagen feest, zul je als nuchtere Achterhoeker misschien zeggen. Er moet ook gewerkt worden in die tuin. Het gaat niet allemaal vanzelf. Ja, we zijn in de tuin gebracht om die te bewerken en te bewaren……. En dat is voor menigeen geen straf! Tuinieren, de handen vuil maken aan de aarde, de rozen verzorgen, de heggen snoeien, zaden zaaien en perken onderhouden: ontspannende inspanning. Niets geeft meer voldoening, dan na een ochtend had werken in de tuin, daar ’s middags vanuit de tuinstoel van te genieten of ’s avonds smullen van de vers geoogste sla. Als je het goed bijhoudt, heel regelmatig, is het niet zoveel werk hoor, zei de vrouw van de hovenier in Zeeuws Vlaanderen. Herkenbaar in onze levenstuin is het, dat er zomaar onkruid opschiet, dat de mooie bloemen verdrukken wil. Dat bloemen verdorren, dat wat ooit zo mooi en goed was, er treurig bij staat. En je doet afvragen: hoe komt dit ooit nog goed? Herkenbaar in onze levenstuin is dat we zijn blootgesteld aan het weer. De wind en de regen, de brandende zon en droogte soms. En onvermijdelijk zijn de seizoenen. Het voorjaar met alle verwachtingen maar ook onzekerheden die de puberteit en adolescentie in zich hebben; de kracht en uitbundigheid van de zomer – met het risico van verlies aan overzicht of een burn-out. De rijpheid en de vruchten van de herfst, met de uitdaging om de vergankelijkheid onder ogen te zien en dankbaar te zijn. De rust van de winter……. Met, voor wie het zien wil, de knoppen, de ontluikende belofte. Zo zijn we als mens in ons leven en op de aarde gebracht door onze Maker, om de tuin te bewerken en te bewaren. Maar zeker ook om te genieten, om de vruchten te plukken, om elkaar te zoeken en te ontmoeten, om te spelen, om te eten. God zei tegen Adam: van alle bomen mag je eten. Met name genoemd is de levensboom in het midden. Pluk de vruchten van de levensboom! Mens, leef! Mens, geef leven door! Maar eet niet van de boom van het onderscheid tussen goed en kwaad. Laat dat aan Mij over, zei God. Belast je er niet mee, vertrouw op Mij. Maar de mens doet het toch. We kunnen het niet laten. Of zou het ons toch ingeschapen zijn – omdat we – zo zegt het andere scheppingsverhaal – geschapen zijn naar Gods beeld en gelijkenis? We willen weten, we willen maken, we willen beslissen en bepalen. We willen onderzoeken en onze kennis inzetten voor een betere wereld. En hoe meer we ons best doen om een paradijs voor ons zelf te scheppen, des temeer vernietigen we de paradijselijke natuur om ons heen. En hoe meer mensen kunnen en weten en beheersen, hoe sneller ze hun Maker vergeten, soms zelfs willen verdrijven uit hun levenstuin. De mens is in het oerverhaal ongelukkig geworden van de vrucht van de boom van het onderscheid. De mens die niet op God vertrouwt maar denkt het zelf wel te kunnen uitmaken, die krijgt geheimen die de ziel belasten en de relatie met de naaste vertroebelen. Die mens weert God uit haar, zijn, levenstuin. “Mens, waar ben je?” klinkt dan toch de stem. “Toen de mens en zijn vrouw God, de Ene, in de koelte van de avondwind door de tuin hoorden wandelen, verborgen zij zich voor Hem tussen de bomen. Maar God, de Ene, riep de mens: “Waar ben je?” God roept mij, Hij roept jou. Om aan het licht te komen. Om te delen in de vreugde en de vruchten van de levenstuin. In de levenstuin deelt hij ook en vooral de lasten. Het werk dat verricht moet worden: Zijn hand laat het niet los. Vaak zien we er zo weinig van - zoals met de zeeuwse tuin, waarin ik verwonderd was over het vele werk. De hovenier is aan het werk geweest en gaat door – ook al zie ik het niet altijd. De Eigenaar van de tuin die wereld heet, heeft er wel zijn handen vol aan. Hij heeft zijn eigen zoon gestuurd om die te bewerken en te onderhouden. Zijn eigen zoon, mens vol van God, als teken van hoeveel die tuin Hem waard is. De mens Jezus die de liefde van God puur liet zien en voelen. De mens Jezus die de hoop op volmaaktheid belichaamde. Mensen die zich door Hem laten inspireren worden telkens weer opnieuw geboren, om te zien met nieuwe ogen. Net zoals God de mens tot levend wezen maakte met Zijn Ruach, Zijn levensadem. Hij wandelt in onze levenstuin en roept: Mens, waar ben je? Het is niet in de avondkoelte, maar in de vroege ochtend dat Maria in de tuin loopt. En stil staat. Want haar leven staat stil. Alles lijkt voorbij. Zo voorbij als het maar zijn kan, leeg, over en uit. Het paradijs was slechts een droom. Zij hoort de stem in de tuin. De stem die zij kent wekt haar tot leven. Zij zíet het. Zij ziet Hem. De liefde is sterk als de dood. De tuin is weer paradijs. Dichteres Ida Gerhardt verwoordde het zo, in het gedicht Christus als hovenier Eén Rembrandt kende als kind ik goed; de Christus met de grote hoed wandelend in de ochtendstond. En, naar er bij geschreven stond: Hij was een hovenier. En nóg laat ik mijn tranen gaan als in de gaarde ik Hem zie staan, en – wat terzijde – in stille schrik die éne, zij die dacht als ik: Het was de hovenier. O kinderdroom van groen en goud – géén die ontnam wat ik behoud. De laatste hoven naderen schier en ijler wordt de ochtend hier. Hij is de hovenier. Amen. Ds. A. Blanken. |